Wandelen in verwondering

Leerzame column van Hans Moolenburgh, voormalig natuurgeneeskundig arts. De natuur was voor Hans Moolenburgh sr. (1925-2018) een bron van inspiratie, wijsheid en verwondering.

Hans Moolenburgh

schrijft over zijn wandelingen en biedt inzichten en handreikingen voor een gezonder leven; lichamelijk én geestelijk. Hij deelt kennis die hij in zijn lange leven en bijna zestig jaar praktijk als arts heeft opgedaan. Hieronder een column uit het boek ‘Wandelen in verwondering’.

Ik zie ik zie wat jij niet ziet

Al ongeveer vijftig jaar maak ik eenmaal per week ongeveer dezelfde duinwandeling van zo’n zeventig minuten. In het waterwingebied vlakbij Zandvoort heb ik vele jaren geleden de eerste reeën zien komen; veel later verschenen de wilde damherten en nog iets later maakte, helaas, ook de vos zijn opwachting. De vrolijke klaroenstoot van de fazantenhaan verstilde, evenals de geheimzinnige roep van de wulpen.
Mijn wandeling begint steevast bij een brug over een kanaal, even later kom ik langs een poel, om daarna het kronkelende pad te volgen naar twee hoge duintoppen, en van daar af te dalen door dennenbossen en zo weer uit te komen bij het begin. Ons Kennemerland is beroemd om zijn wolkenluchten. Vanaf de duintoppen heb je een prachtig zicht op de buien boven de verre zee.

Het is heerlijk om in dit duingebied de seizoenen voorbij te zien trekken

In het voorjaar is er de pracht van bloeiende meidoorns en de heuvels vol witte duinroosjes. Met spanning wacht ik altijd op de nachtegaal, die op 17 april zijn trillers laat horen. Precies een week later hoor je de verre roep van de koekoek; hoog in de lucht baltsen de buizerds met hun miauwende kreten.
Dan komt de zomer met zijn bloeiende, paarse tijmkussens en verrukkelijke parfum. De oude eik prijkt met de volle pracht van zijn bladertooi. In het najaar hebben de kardinaalshoedjes karmozijnrode bladeren en kom ik op mijn weg drie superieure geneesplanten tegen: de vlier met het donkerpaarse bessen, het allerbeste geneesmiddel tegen griep (beter dan entingen); de meidoornbessen, die een fantastisch hartmiddel bevatten; en de bescheiden rozenbottel van de duinroosjes die in de tweede helft van de Wereldoorlog onze kinderen redde van beginnende scheurbuik. Zwermen koperwieken en kramsvogels strijken neer op alle lekkernij; hun vrolijke lijsterachtige gekwetter klinkt overal in de met oranje bessen behangen duindoornstruiken.
Tenslotte de winter, als onze kleinste futensoort, het watervlugge dodaarsje, aan het vissen is in de poel, als de besneeuwde duinen met hun sporen van herten, vossen, konijnen en vogels hele verhalen vertellen.

Verjaardagscadeau

Toen ik 87 werd zei mijn derde zoon: ’Pa, ik heb nu een heel apart verjaardagscadeau voor je. Een boswachter die al twintig jaar het duin bewaakt, vergezelt ons op jouw vaste wandeling, om te zien of er iets is wat je nog niet weet.’
De boswachter, een stevige gemoedelijke man, bleef om de paar minuten even staan om iets bijzonders aan te wijzen – wat me zeer vertrouwd was. Dat deed mijn grootvader net zo toen ik als kind samen met hem in de natuur wandelde. Ik had gedacht alles onderweg te kennen. Maar met elke stap werd mijn zelfverzekerdheid minder. En toen we na twee uur terug waren, dacht ik: ‘Heb ik dat allemaal niet gezien?’
Er vloog een vlieg langs me. ‘Zag u dat?’ vroeg de boswachter. ‘Ja, een vlieg.’ Hij keek me meewarig aan. ‘Een spinnendoder.’ En hij vertelde hoe dit insect een spin doodsteekt en naar zijn holletje sleept om er zijn eieren op te leggen, zodat de larven lekker te eten hebben.
Even later wees hij naar de grond van het pad waar we op dat moment stonden. Ik zag een soort zwart kluitje aarde en keek hem niet-begrijpend aan. Ineens schoot dat ‘kluitje’ weg, om een paar meter verderop te gaan zitten. Het kluitje bleek een tor te zijn, waar ook weer een interessant verhaal aan vast bleek te zitten.

De volgende keer dacht ik heb te weten: ‘Een libel!’ ‘Nee,’ zei de boswachter. ‘Een watersnuffel.’ En met zijn armen demonstreerde hij het verschil in vleugelbewegingen. Weer mis gesnuffeld.
‘Kijk,’ zei ik nonchalant. ‘Een rode pimpernel.’ De boswachter schudde zijn hoofd. ‘Guichelhei.’ Het was een naam die ik al meer dan veertig jaar kende. Wim Kan had eens een grappig liedje in zijn cabaret gezongen, waarvan ik me het refrein als volgt herinner: ‘Kijk, daar is de guichelheil!’
Al het geleerde had ik ijverig opgetekend. Alles bij elkaar bleek ik 21 nieuwe dingen te hebben gehoord. Een ontnuchterende ervaring. Wat een prachtig verjaardagscadeau!

Menstypen

Thuisgekomen dacht ik: zo zitten we dus in elkaar. Wat is ons zicht toch beperkt. En toen schoten me twee verhalen te binnen.
Ik herinnerde me hoe mijn uitstekende jiujitsuleraar, waar ik eenmaal per week mee trainde, een week verstek liet gaan om in Rome op te kunnen treden als scheidsrechter bij een aantal grote wedstrijden. ‘En hoe was Rome?’ vroeg ik hem na terugkeer. ‘Nog iets van de stad gezien?’
‘Nee, dat niet,’ luidde zijn antwoord. ‘Maar een judostadion dat ze daar hebben!’
Ook dacht ik aan het verhaal van onze metselaar, toen hij terugkwam van een cruise over de Middellandse Zee. Hij vertelde over een Grieks eiland waar de boot had aangelegd. ‘Een aantal van ons klommen de berg op naar zo’n oude Griekse tempel, maar ik ben in het haventje lekker wat wijn gaan drinken. Ik heb in mijn leven genoeg oude stenen gezien.’
We vergeten bij al onze reizen en ontmoetingen maar al te gauw dat we onszelf meenemen en onze belevingen filteren door de beperktheid van onze persoonlijkheid. We kunnen er niets aan doen, maar voor een deel beleven we alleen wat we zelf zijn. Misschien dat mensen te verdelen zijn in twee typen, het ene type dat dat feit wél beseft en het andere type dat dat niet beseft.
Het tweede type verwacht dat een ander net zo zal zijn als zij. En voelt zich teleurgesteld en tekort gedaan als dit niet zo blijkt te zijn. Daar zijn al heel wat relaties op gestrand.

Als we dát nu eens op school aan de kinderen leerden.

Niet dat we allemaal gelijk zijn, maar hoe verschillend we allemaal zijn. Als we de kinderen eerst wat zelfkennis bij zouden brengen, vóór we hen (ten onrechte) trachten in te stampen dat ze van de apen afstammen.
En toch… als ik de jongste generatie zie, heb ik hoop. Er wordt een nieuw soort kinderen geboren in de nu verschijnende generatie, die ik de generatie van mijn achterkleinkinderen kan noemen. Vele van die jonge smoeltjes hebben oude, wijze ogen en ik denk dat we nog voor grote verrassingen komen te staan, en dat we mensen zullen gaan zien die veel dieper kijken op hun levenswandeling dan de nu jakkerende en afgematte mens voor mogelijk houdt. Dank je, boswachter, voor de wijze levensles en dank je, zoon, dat je je oude pa wisten verrassen met iets totaal nieuws.

  • Bron: Wandelen in verwondering door Hans Moolenburgh sr.